v3 chap 3. bron C
Quiz by Bousandrous
Feel free to use or edit a copy
includes Teacher and Student dashboards
Measure skillsfrom any curriculum
Measure skills
from any curriculum
Tag the questions with any skills you have. Your dashboard will track each student's mastery of each skill.
With a free account, teachers can
- edit the questions
- save a copy for later
- start a class game
- automatically assign follow-up activities based on students’ scores
- assign as homework
- share a link with colleagues
- print as a bubble sheet
11 questions
Show answers
- Q1Le futur proche vertaal je met:zullengraag willengaan30s
- Q2Le futur simple vertaal je met:gaangraag willenzullen30s
- Q3Le futur proche gebruik je vaak om:aan te geven dat iets op lange termijn gaat gebeurenaan te geven dat iets op korte termijn gaat gebeuren30s
- Q4Le futur proche bestaat uit een vorm van:het werkwoord "faire" gevolgd door een heel werkwoordhet werkwoord "aller" gevolgd door een heel werkwoord30s
- Q5(le futur proche) Je (travailler)Je travailleraiJe travailleJe vais travailler30s
- Q6(le futur proche) Ils (donner)Ils donnentIls donnerontIls vont donner30s
- Q7Le futur simple vertaal je met:gaangraag willenzullen30s
- Q8Je maakt de futur simple door:eerst de nous vorm, daarna "ons" eraf dan de uitgangeneerst het w "aller" vervoegd, daarna het hele wwde uitgangen achter het hele werkwoord te zetten30s
- Q9De uitgangen van le futur simple zijn:ais, ais, ait, ions, iez, aiente, es, e, ons, ez, entai as, a, ons, ez, ont30s
- Q10(le futur simple) Tu (demander)Tu demandesTu demanderaTu vas demander30s
- Q11(le futur simple) Nous (danser)nous danseronsnous dansonsnous dansions30s