Quizalize logo
placeholder image to represent content

Benoem de woordsoorten (2)

Quiz by Isabelle Debouge

Feel free to use or edit a copy

includes Teacher and Student dashboards

Measure skills
from any curriculum

Tag the questions with any skills you have. Your dashboard will track each student's mastery of each skill.

With a free account, teachers can
  • edit the questions
  • save a copy for later
  • start a class game
  • automatically assign follow-up activities based on students’ scores
  • assign as homework
  • share a link with colleagues
  • print as a bubble sheet

Our brand new solo games combine with your quiz, on the same screen

Correct quiz answers unlock more play!

New Quizalize solo game modes
25 questions
Show answers
  • Q1
    Ik zie EEN meisje.
    voegwoord
    bepaald lidwoord
    voorzetsel
    onbepaald lidwoord
    30s
  • Q2
    HET water is koud.
    voorzetsel
    voegwoord
    bepaald lidwoord
    onbepaald lidwoord
    30s
  • Q3
    Het HONDJE van de buren zit in onze tuin.
    bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
    werkwoord (verbum)
    zelfstandig naamwoord (substantief)
    bijwoord (adverbium)
    30s
  • Q4
    Ik heb die DURE schoenen gekocht.
    bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
    werkwoord (verbum)
    zelfstandig naamwoord (substantief)
    bijwoord (adverbium)
    30s
  • Q5
    Dat is een HEEL mooi meisje.
    betrekkelijk voornaamwoord
    zelfstandig naamwoord (substantief)
    bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
    bijwoord (adverbium)
    30s
  • Q6
    Het WATER is koud.
    bijwoord (adverbium)
    bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
    zelfstandig naamwoord (substantief)
    werkwoord (verbum)
    30s
  • Q7
    Het water is KOUD.
    bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
    bijwoord (adverbium)
    werkwoord (verbum)
    zelfstandig naamwoord (substantief)
    30s
  • Q8
    Ik LEES een boek.
    hoofdwerkwoord (voltooid deelwoord)
    hoofdwerkwoord (persoonsvorm)
    hulpwerkwoord (persoonsvorm)
    hoofdwerkwoord (infinitief)
    30s
  • Q9
    Mijn broer heeft gisteren een boek GEKOCHT.
    hoofdwerkwoord (infinitief)
    hulpwerkwoord (persoonsvorm)
    hoofdwerkwoord (persoonsvorm)
    hoofdwerkwoord (voltooid deelwoord)
    30s
  • Q10
    HEB jij je huiswerk gemaakt?
    hoofdwerkwoord (persoonsvorm)
    hoofdwerkwoord (infinitief)
    hoofdwerkwoord (voltooid deelwoord)
    hulpwerkwoord (persoonsvorm)
    30s
  • Q11
    Ik wil vanavond spaghetti ETEN.
    hulpwerkwoord (persoonsvorm)
    hoofdwerkwoord (persoonsvorm)
    hoofdwerkwoord (infinitief)
    hoofdwerkwoord (voltooid deelwoord)
    30s
  • Q12
    WIJ hebben de auto in de ondergrondse parking geparkeerd.
    bezittelijk voornaamwoord
    persoonlijk voornaamwoord
    betrekkelijk voornaamwoord
    aanwijzend voornaamwoord
    30s
  • Q13
    Zou ik UW baas even kunnen spreken?
    persoonlijk voornaamwoord
    betrekkelijk voornaamwoord
    bezittelijk voornaamwoord
    aanwijzend voornaamwoord
    30s
  • Q14
    Vind jij DAT boek goed?
    wederkerend voornaamwoord
    onbepaald voornaamwoord
    betrekkelijk voornaamwoord
    aanwijzend voornaamwoord
    30s
  • Q15
    Het meisje DAT daar staat, is mijn vriendin.
    betrekkelijk voornaamwoord
    aanwijzend voornaamwoord
    persoonlijk voornaamwoord
    onbepaald voornaamwoord
    30s

Teachers give this quiz to your class