
Werkwoordspelling
Quiz by Caroline Welberg
Feel free to use or edit a copy
includes Teacher and Student dashboards
Measure skillsfrom any curriculum
Measure skills
from any curriculum
Tag the questions with any skills you have. Your dashboard will track each student's mastery of each skill.
With a free account, teachers can
- edit the questions
- save a copy for later
- start a class game
- automatically assign follow-up activities based on students’ scores
- assign as homework
- share a link with colleagues
- print as a bubble sheet
14 questions
Show answers
- Q1Eerst (lusten) ik geen andijvie, nu wellustenlustlustelustte20s
- Q2De gans (broeden) op haar eieren.broetbroedtbroedbroede20s
- Q3Wat (worden) er hard geschreeuwd in de klas.wordewordtwordwort20s
- Q4Het (gebeuren) elk jaar weer.gebeurtegebeurdtgebeurtgebeurd20s
- Q5Mijn moeder (halen) mij gisteren op met de autohaaltehaaldehaalttehaaldde20s
- Q6Mijn auto (starten) gisteravond niet.starttestarttenstardtestarte20s
- Q7Hij (verhuizen) morgen naar Friesland.verhuisdverhuisdtverhuisdeverhuist20s
- Q8Er is deze week veel (gebeuren)gebeurtgebeurdtgebeurdegebeurd20s
- Q9Hij (verhuizen) gisteren naar zijn nieuwe huis.verhuisteverhuizteverhuisdeverhuizde20s
- Q10Ik heb me in Dublin geen moment (vervelen).verveeldeverveeldverveeltverveeldt20s
- Q11De situatie is snel (verbeteren)verbetertverbeterdeverbeterdtverbeterd20s
- Q12De koerier (bezorgen) de pizza's altijd op tijd.bezorgtbezorgdbezorgtbezorgdt20s
- Q13Hij heeft (verklaren) dat hij gisteren bij de supermarkt was.verklaardeverklaardverklaartverklaardt20s
- Q14De buurvrouw (verzorgen) de plantjes tijdens de vakantiesverzorgdverzorgtverzorgdt20s