Quizalize logo
placeholder image to represent content

2VM B3 gramm. les 1

Quiz by Muilenburg, Martine

Feel free to use or edit a copy

includes Teacher and Student dashboards

Measure skills
from any curriculum

Tag the questions with any skills you have. Your dashboard will track each student's mastery of each skill.

With a free account, teachers can
  • edit the questions
  • save a copy for later
  • start a class game
  • automatically assign follow-up activities based on students’ scores
  • assign as homework
  • share a link with colleagues
  • print as a bubble sheet

Our brand new solo games combine with your quiz, on the same screen

Correct quiz answers unlock more play!

New Quizalize solo game modes
15 questions
Show answers
  • Q1
    Uit hoeveel zinsdelen moet een basiszin met het woord 'koken' bestaan?
    2
    1
    3
    4
    30s
  • Q2
    Uit hoeveel zinsdelen moet een basiszin met het woord 'lopen' bestaan?
    2
    3
    1
    4
    30s
  • Q3
    Uit hoeveel zinsdelen moet een basiszin met het woord 'plukken' bestaan?
    3
    1
    2
    4
    30s
  • Q4
    Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?: Tijdens de race haalde ik mijn tegenstander in.
    3
    6
    4
    5
    30s
  • Q5
    Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?: De burgemeester knipte het lint door.
    3
    2
    4
    5
    30s
  • Q6
    Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?: Vorige week hadden de twee vissers een snoek gevangen.
    6
    3
    5
    4
    30s
  • Q7
    Wat is de persoonsvorm?: Kom je Sabine halen?
    je
    kom
    halen
    Sabine
    30s
  • Q8
    Wat is de persoonsvorm?: Het echtpaar heeft de overvallers gezien.
    heeft
    het echtpaar
    de overvallers
    heeft gezien
    30s
  • Q9
    Wat is de persoonsvorm?: Maken de leerlingen aantekeningen?
    de leerlingen
    aantekeningen
    maken aantekeningen
    maken
    30s
  • Q10
    Wat is het werkwoordelijke gezegde?: Vegen de rotzooimakers de rommel op?
    de rotzooimakers
    vegen
    de rommel
    vegen op
    30s
  • Q11
    Wat is het werkwoordelijke gezegde?: Het echtpaar heeft de overvallers gezien.
    heeft gezien
    de overvallers gezien
    gezien
    heeft
    30s
  • Q12
    Wat is het werkwoordelijke gezegde?: Zal Patrick boodschappen doen?
    zal
    zal doen
    boodschappen doen
    boodschappen
    30s
  • Q13
    Wat is het lijdend voorwerp?: De scheidsrechter gaf een rode kaart.
    een rode kaart
    kaart
    gaf
    scheidsrechter
    30s
  • Q14
    Wat is het lijdend voorwerp?: Het echtpaar heeft de overvallers gezien.
    het echtpaar
    de overvallers
    echtpaar
    overvallers
    30s
  • Q15
    Wat is het lijdend voorwerp?: Vegen de rotzooimakers de rommel op?
    de rommel
    rommel
    rotzooimakers
    de rotzooimakers
    30s

Teachers give this quiz to your class